e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roosteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
suikerbiet suikerkroot: sokǝrkrūǝt (Roosteren), sukǝrkrūǝt (Roosteren) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikeroom suikernonk: sòkernònk (Roosteren) erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)] III-2-2
suikertante suikertant: sòkertant (Roosteren) erftante (suikertante) [DC 05 (1937)] III-2-2
suizen van de oren suizen: soeze (Roosteren), tuiten: toete (Roosteren, ... ) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
taaie pannenkoek kauwgum: kauwgum (Roosteren), leer: lēēr (Roosteren) Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)] III-2-3
taart taart: taart (Roosteren) Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)] III-2-3
tafel tafel: taofel (Roosteren) tafel III-2-1
tafelmes mets: eetmets  mets (Roosteren), tafelmets: tôôfelmets (Roosteren) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
tak op ingezaaid land wis: weš (Roosteren) De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.] I-4
taling wintertaling: wintjertaaling (Roosteren), zomertaling: zoomertaaling (Roosteren) wintertaling || zomertaling III-4-1