34089 |
uierkwartier |
kwartier:
kǝrtēr (L373p Roosteren)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
21664 |
uit de hand verkopen |
sjachelen:
schagele (L373p Roosteren)
|
Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33185 |
uiteen poten |
wijd uitereen:
wit utǝręi̯n (L373p Roosteren)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|
32709 |
uiteenploegen |
afploegen:
ã.f[ploegen] (L373p Roosteren)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
33716 |
uitgegraven dennenwortel |
dennenboks:
dɛnǝboks (L373p Roosteren)
|
[R 3, 3; L B2, 344]
I-8
|
34169 |
uitgeteld zijn |
aan het kalven zijn:
(de koe is) ān ǝt kau̯fǝn (L373p Roosteren),
arbeid krijgen:
kreg ɛrbɛi̯t (L373p Roosteren)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
17854 |
uitglijden |
uitlitsen:
oetlitse (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34349 |
uitslag vertonend |
branderig:
brɛnjǝrǝx (L373p Roosteren)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22343 |
uitsliepen |
sliepuit doen:
slie‧p oe‧t doo‧n (L373p Roosteren)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutelen:
pē̜rskøtǝlǝ (L373p Roosteren),
pęrskøtǝlǝ (L373p Roosteren)
|
[A 9, 24b]
I-9
|