19544 |
vuursteen |
vuursteen:
vuurstein (L373p Roosteren)
|
vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
29814 |
vuurvaste stenen |
vuurvaste stenen:
vȳrvastǝ stęjn (L373p Roosteren)
|
Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.]
II-8
|
25125 |
waaienx |
waaien:
weijen (L373p Roosteren)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21617 |
waarde van 30 stuiver |
daalder:
daalder (L373p Roosteren)
|
waarde van 30 stuiver = F 1,50 [daalder, dolde?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17952 |
waden |
baden:
baaje (L373p Roosteren),
baaje ? (L373p Roosteren),
báje (L373p Roosteren),
waden:
waaje (L373p Roosteren)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)] || waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20740 |
wafel |
wafel:
waofel (L373p Roosteren)
|
Wafel [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17943 |
waggelen |
strompelend lopen:
strómpelend (L373p Roosteren),
wankel lopen:
wankel loupe (L373p Roosteren)
|
lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25214 |
wak in het ijs |
gat:
gaat (L373p Roosteren),
sprong:
sprunk (L373p Roosteren)
|
gat in het ijs, dat erin gehakt is [DC 44 (1969)] || gat in het ijs, waar het water niet bevroren is [DC 44 (1969)]
III-4-4
|
25525 |
wan |
wan:
wan (L373p Roosteren)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
17929 |
wandelen |
kuieren:
kuiere (L373p Roosteren)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|