24475 |
brem |
brem:
briëm (L373p Roosteren)
|
brem [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
34600 |
bril |
bril:
brel (L373p Roosteren)
|
Verzwaard, dwars sluithout waardoor de vregelpaal gestoken werd. De vregelpaal is een boom die overlangs in de bak van de hoogkar ligt en die, samen met de vregelstok en het bindtouw, gebruikt wordt om het hooi vast te zetten (voor meer uitleg zie WLD I.3, onder de lemmata touw om het hooi vast te sjorren, vregelpaal en vregelstok). Zoals op de kaart duidelijk blijkt, is dit systeem vooral in gebruik in de streken met de meest vruchtbare grond, m.n. in het Maasland en in het zuidoosten van Haspengouw. [N 17, 14b; JG 1b; JG 2c]
I-13
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̄i̯ǝ (L373p Roosteren)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
brok:
brok (L373p Roosteren),
brōk (L373p Roosteren),
kloek:
kluk (L373p Roosteren)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
18744 |
broek |
riemen:
rēmǝ (L373p Roosteren)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L373p Roosteren),
bòks (L373p Roosteren),
doe löps auch altiet mit ein aafgezakde boks (L373p Roosteren),
hè heel zien boks op mit ⁄ne leère reem (L373p Roosteren)
|
Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
ps. boven de à staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken.
məràs (L373p Roosteren)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18309 |
broeksriem |
riem:
hè heel zien boks op mit ⁄ne leère reem (L373p Roosteren)
|
Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L373p Roosteren),
met accent ó op de o
brōr (L373p Roosteren)
|
broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
22586 |
bromtol |
huildop:
u:ldop (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. I. als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|