e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roosteren

Overzicht

Gevonden: 1846
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haring haring: hiering (Roosteren) haring [DC 02 (1932)] III-2-3
hark, algemeen reek: rē̜k (Roosteren) Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5] I-5
haver haver: hāvǝr (Roosteren) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
havermout havermout: havermout (Roosteren) Havermout [N 16 (1962)] III-2-3
havermoutpap havermoutepap: havermoutepap (Roosteren) Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)] III-2-3
havik havik: sperwer en havik (Roosteren) sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)] III-4-1
hazelaar hazenotenboom: -  assenooteboum (Roosteren) hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)] III-4-3
hazelnoot hazenoot: -  assenoot (Roosteren) hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)] III-4-3
hecht van een mes heft: heft (Roosteren), steel: steel (Roosteren), heft  steel (Roosteren) handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] III-2-1
heen en weer (bewegen) op en af: hae luip op en aa‧f (Roosteren) heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] III-4-4