19086 |
(iets) zich niet aantrekken |
niks van aantrekken:
de mus tich to niks van oantrekke (Q093p Rosmeer)
|
Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
bókwindəl (Q093p Rosmeer),
doͅpklet`ə (Q093p Rosmeer),
doͅpmantəl (Q093p Rosmeer),
doͅpmetskə (Q093p Rosmeer),
dyk (Q093p Rosmeer),
halsdikskə (Q093p Rosmeer),
noͅgəlbeͅnt`ə (Q093p Rosmeer),
pisdyk (Q093p Rosmeer),
vwal (Q093p Rosmeer),
zeͅvərleͅpkə (Q093p Rosmeer)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
mei:
zene mai viere (Q093p Rosmeer),
mei vieren:
zene mai viere (Q093p Rosmeer)
|
Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
foͅljə (Q093p Rosmeer)
|
sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavek:
spannende bloes
kažəveͅk (Q093p Rosmeer)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
betekenis: wollen ondergoed dat over het hemd gedragen werd
leͅifkə (Q093p Rosmeer)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
ǭks (Q093p Rosmeer)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmuus (Q093p Rosmeer),
almues (Q093p Rosmeer)
|
aalmoes [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
ps. boven de ô moet nog een lengteteken staan; deze combinatieletter is niet te maken!
ôm (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer)
|
aam [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
31252 |
aambeeld |
aanvilt:
(h)ǭvęlt (Q093p Rosmeer)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|