e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q093p plaats=Rosmeer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
regenen (alg.) regenen: (⁄t wor zoue guud es zjekker dat het gung) rengele (Rosmeer), reͅŋələ (Rosmeer) regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)] || Regenen. ¯t Was zo goed als zeker, dat het zou regenen. [ZND 46 (1946)] III-4-4
regenjas regenjas: reŋəljas (Rosmeer, ... ) damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)] III-1-3
regenpijp afleidbuis: ōflejbø̜js (Rosmeer), kandel: kø̄nzǝl (Rosmeer), kő̜wnšǝl (Rosmeer), regenbuis: rē̜gǝlbø̜js (Rosmeer) De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.] II-9
regenwolkje waterpet: woͅitərpet (Rosmeer) regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)] III-4-4
rekening rekening: ⁄ch saèl ⁄m ⁄n rêkening shikke (Rosmeer) Ik zal hem een rekening sturen. [ZND 07 (1924)] III-3-1
rente interest: ps. omgespeld volgens Frings.  ēntreͅs (Rosmeer) Rente [intrest?] [N 21 (1963)] III-3-1
reseda rose dgypte (fr.): rozezjip (Rosmeer) I-7
restant vogels kruisbek: kruisbek (gew.uitspr.) (Rosmeer), poel: pel (Rosmeer) kruisbek || vrouwelijke eend [ZND 01 (1922)] III-4-1
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden strontschup: %%voor de verspreiding van mestplakken en/of molshopen gebruikt men deze%%  riek (Rosmeer) Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.] I-2
riek, mestriek mestriek: [mest]rik (Rosmeer  [(drie of vier)]  ), riek: rik (Rosmeer) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1