19564 |
schenkkan |
bierkaraf:
birkəraf (Q093p Rosmeer),
karaf:
kəraf (Q093p Rosmeer),
waterkaraf:
woͅi̯tərkəraf (Q093p Rosmeer),
wijnkaraf:
wēnkəraf (Q093p Rosmeer)
|
karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34199 |
scherp inhebben |
(een/het) ijzer inhebben:
(de koe heeft) ēzǝr ēn (Q093p Rosmeer)
|
Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53]
I-11
|
26397 |
scheut |
kijn:
kęi̯n (Q093p Rosmeer),
scheut:
šu̯øt (Q093p Rosmeer),
šęt (Q093p Rosmeer)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
30569 |
schilder |
schilder:
šęldǝr (Q093p Rosmeer)
|
Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.]
II-9
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
aardappelmes:
jɛpəlmɛs (Q093p Rosmeer)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
vytxətex (Q093p Rosmeer)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
[mv.]
šy (Q093p Rosmeer)
|
schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18347 |
schoenlepel |
aantrekker:
oͅntrekər (Q093p Rosmeer)
|
schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18394 |
schoensmeer |
blink:
bli:nk (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer)
|
schoensmeer (blink) [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-1-3, III-2-1
|
18185 |
schoenveter |
staartel:
stätəl (Q093p Rosmeer)
|
schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|