e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q093p plaats=Rosmeer

Overzicht

Gevonden: 2180
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoed (alg.) hoed: huet - heejj (Rosmeer), hy(3)̄t (Rosmeer), ozze huud, paas huud, muders huud (Rosmeer), trientjes huud, jakob zene huud (Rosmeer) hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] || Hoed. Het is ... hoed. [ZND 44 (1946)] III-1-3
hoed: spotnamen bloempot: kleine hoed  bloempot (Rosmeer), karrad: grote hoed  karrad (Rosmeer), pispotje: kleine hoed  pispotje (Rosmeer), stoofbuis: stoͅfbøͅys (Rosmeer), vlaaischotel: grote hoed  vlaaischotel (Rosmeer) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hejǝ (Rosmeer), hejǝn (Rosmeer), hęjǝ (Rosmeer) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld spang: spang (Rosmeer) speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)] III-1-3
hoef hoef: hau̯f (Rosmeer), hōf (Rosmeer) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoef van de koe hoef: hyf (Rosmeer) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoefijzer hoefijzer: hő̜wf˱ēzǝr (Rosmeer) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11
hoefstal, noodstal hoefstal: hűǝfstāl (Rosmeer) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: eene huk (Rosmeer), hük (Rosmeer) hoek [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-4-4
hoektand oogtand: aawgtān (Rosmeer, ... ) oogtanden [ZND 07 (1924)] || snijtanden [ZND 07 (1924)] III-1-1