34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
varen:
vorǝ (Q093p Rosmeer)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
22641 |
met een drijftol spelen |
doppen:
doppen (Q093p Rosmeer)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
22760 |
met een priktol spelen |
doppen:
doppen (Q093p Rosmeer)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
22895 |
met een zelfgemaakte tol spelen |
doppen:
doppen (Q093p Rosmeer)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bizǝ (Q093p Rosmeer)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
33689 |
met steengruis verharde weg |
kiezelweg:
kizǝlwęi̯x (Q093p Rosmeer),
kizǝlwęx (Q093p Rosmeer)
|
In vraag L 24, 28b werd uitdrukkelijk gevraagd naar een naam voor de weg die met steengruis was bedekt. De woordtypen koolassenweg, assenweg e.a. wijzen op een andere bedekking dan steengruis. Macadam is een recentere vorm van een wegdeklaag. [L 24, 28b]
I-8
|
19062 |
met tegenzin |
tegen zijn goesting:
tiëge m’n güsteng (Q093p Rosmeer)
|
tegen heug en meug [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
schoeren:
šīrə (Q093p Rosmeer)
|
regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33047 |
metalen deel van de mathaak |
pinhaak:
penhǭk (Q093p Rosmeer)
|
De licht gebogen ijzeren tand van de mathaak. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34369 |
metalen scheplepel |
scheppan:
šøpan (Q093p Rosmeer)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|