e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rosmeer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
openbroek met linten enkel broek: engkəl bryk (Rosmeer) vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)] III-1-3
opgroeiend jong kipje kuiken: kēkǝ (Rosmeer) Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c] I-12
opklaren opklaren: oͅpklorə (Rosmeer) opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)] III-4-4
opper mijt: mē.t (Rosmeer) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oprispen rupselen: rëpsele (Rosmeer) oprispen [ZND 05 (1924)] III-1-2
opstapelen van graanzakken opeenzetten: ǫpēnzętǝ (Rosmeer) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
optillen heffen: hëffe (Rosmeer), oplichten: oplichte (Rosmeer) heffen (hij hief op) [ZND 01 (1922)] III-1-2
opzettelijk expres: expres (Rosmeer), ook materiaal znd 1a-m  expres (Rosmeer) opzettelijk [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-1-4
orgel orgel: ⁄ne shoonen opsôl mët ⁄nen nùwwen ùlger (Rosmeer) Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] III-3-3
os os: ǫs (Rosmeer) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11