34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
tiet, tiet:
tit, tit (Q093p Rosmeer),
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (Q093p Rosmeer),
tjiep, tjiep, tjiep:
tjep, tjep, tjep (Q093p Rosmeer)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus, kuus:
kys, kys, kys (Q093p Rosmeer)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lam, lam, lam:
lym, lym, lym (Q093p Rosmeer)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
lam, lam:
lym, lym (Q093p Rosmeer)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21652 |
roeper |
uitbeller:
ps. omgespeld volgens Frings.
ōi̯tbeͅlər (Q093p Rosmeer)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
klyk, klyk, klyk (Q093p Rosmeer)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
lammetje, lammetje:
lemǝkǝ, lemǝkǝ (Q093p Rosmeer)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
lammetje, lammetje:
lemǝkǝ, lemǝkǝ (Q093p Rosmeer)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
34217 |
roepwoord voor de stier |
mannetje:
mękǝ (Q093p Rosmeer)
|
[N 3A, 13]
I-11
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
rok:
roͅk (Q093p Rosmeer)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|