33416 |
schuurpoort |
schuurpoort:
širpu̯ǫt (Q093p Rosmeer)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
34522 |
seksen |
seksen:
sęksǝ (Q093p Rosmeer)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
19778 |
sering |
meibloem:
mèeblomme (Q093p Rosmeer),
-
meibloem (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
meiblomme (Q093p Rosmeer)
|
sering || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
33526 |
siererwt |
reukerwten:
reekerte (Q093p Rosmeer),
reukerwtjes:
reekertches (Q093p Rosmeer)
|
I-7
|
20879 |
sigaar |
sigaar:
sigaar (Q093p Rosmeer)
|
sigaar [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
24242 |
sijs |
sijsje:
sieske (Q093p Rosmeer)
|
sijsje
III-4-1
|
28694 |
sikkel |
zekel:
zēkǝl (Q093p Rosmeer),
zikkel:
zikǝl (Q093p Rosmeer)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxəlēͅr (Q093p Rosmeer)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
sjachelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxələ (Q093p Rosmeer)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (Q093p Rosmeer)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|