21379 |
tiend |
last:
ps. omgespeld volgens Frings.
las (Q093p Rosmeer),
rent:
ps. omgespeld volgens Frings.
reͅnt (Q093p Rosmeer)
|
tiende: Datgene wat, in natura of geld, aan de belasting moet worden afgestaan van de opbrengst van het land [de tiend?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdverdrijf:
teedverdreef (Q093p Rosmeer)
|
Duivenhouden is een ... (iets dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
22779 |
tijdverdrijf: liefhebberij, amusatie |
liefhebberij:
liefebberaij (Q093p Rosmeer)
|
Duivenhouden is een ... (iets dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
24254 |
tjiftjaf |
woetertje:
woeterke (Q093p Rosmeer)
|
tjiftjaf
III-4-1
|
24255 |
tochtig |
ritsetig:
retsetǝx (Q093p Rosmeer),
ritsig:
retsex (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer),
willig:
welǝx (Q093p Rosmeer)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
33697 |
toegangsweg naar het erf |
vaart:
vǭi̯t (Q093p Rosmeer)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|
19663 |
toilet |
huisje:
hēͅi̯skə (Q093p Rosmeer)
|
wc, toilet [N 05A (1964)]
III-2-1
|
19583 |
tondel |
poeder:
peͅi̯ər (Q093p Rosmeer)
|
ontvlambaar materiaal in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17620 |
tong |
tong:
z`n tong es oangeloaie (Q093p Rosmeer)
|
Zijn tong is aangeladen [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
34588 |
toot |
tompen:
tompǝ (Q093p Rosmeer)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|