32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blǭt (Q093p Rosmeer),
blader:
blø̜̄i̯ǝr (Q093p Rosmeer),
blē̜i̯ǝr (Q093p Rosmeer)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
24514 |
bladrozet van de paardebloem |
kettingsalade:
Voor de plant.
kettingsalaad (Q093p Rosmeer)
|
paardebloem, bladrozet van
III-4-3
|
19458 |
blaker |
blaker:
blakər (Q093p Rosmeer)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
29838 |
blaren |
brobbelen:
brøbǝlt (Q093p Rosmeer)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
34405 |
blaten |
bleken:
blē̜kǝ (Q093p Rosmeer)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
24473 |
blauwe bosbes |
amertje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
ômerke (Q093p Rosmeer)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (Q093p Rosmeer),
réejger (Q093p Rosmeer)
|
reiger || reiger, blauwe
III-4-1
|
19344 |
blij |
blij:
blêj (Q093p Rosmeer)
|
blij [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (Q093p Rosmeer),
flits:
flets (Q093p Rosmeer)
|
bliksem [ZND 01 (1922)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
ət bleksəmp (Q093p Rosmeer),
⁄t bliksemp (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|