17765 |
borstkas |
borst:
bjos (Q093p Rosmeer)
|
borst [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
18400 |
borstrok |
onderlijf:
oͅnərlef (Q093p Rosmeer)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
onderlijf:
oͅnərlef (Q093p Rosmeer)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
onderlijf:
oͅnərlef (Q093p Rosmeer)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
kopspang:
koͅpspang (Q093p Rosmeer)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
boezem:
buzəm (Q093p Rosmeer)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleeres (Q093p Rosmeer)
|
pleuris [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18528 |
borstzak(je) |
klein maaltje:
klēͅn melkə (Q093p Rosmeer)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
bos (Q093p Rosmeer)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
24131 |
bosrietzanger |
korenkeets:
kwonkèets (Q093p Rosmeer),
koren...
kwonkéets (Q093p Rosmeer)
|
bosrietzanger
III-4-1
|