18549 |
broekzak opzij |
broekenmaal:
brykəmōͅl (Q093p Rosmeer)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
bruer (Q093p Rosmeer)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
22586 |
bromtol |
muziekdop:
muziekdop (Q093p Rosmeer)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
bron:
bron (Q093p Rosmeer),
brǫn (Q093p Rosmeer)
|
bron [ZND 01 (1922)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brē̜stǝx (Q093p Rosmeer)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
willig (zijn):
węlǝz zi (Q093p Rosmeer)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
20769 |
brood |
brood:
brood (Q093p Rosmeer),
brōd (Q093p Rosmeer)
|
(brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood dat niet opgegaan is (brood) [ZND 33 (1940)]
III-2-3
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broi̯tmɛs (Q093p Rosmeer)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
brō̜wǝ (Q093p Rosmeer)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brę̄wǝr (Q093p Rosmeer)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|