22382 |
dobbelsteen |
blokje:
(blokjes)
blëkskes (Q093p Rosmeer),
dobbelsteen:
en dóbbelsté (Q093p Rosmeer),
teerling:
térlĭng (Q093p Rosmeer)
|
Dobbelsteen. [ZND 01 (1922)] || Een dobbelsteen of teerling. [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
dochter (Q093p Rosmeer)
|
dochter; en ze zei dat ze het ook aan haar dochter zou zeggen [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
18252 |
doek |
doek:
dĕŭk (Q093p Rosmeer),
dük (Q093p Rosmeer)
|
doek [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
ən witte dĕŭk (Q093p Rosmeer)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
duifhaan/-hoorn:
düfjon, düfwon (Q093p Rosmeer)
|
duif, mannetje [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
18154 |
dokter |
dokter:
doktoor (Q093p Rosmeer)
|
Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
24862 |
dolle kervel |
dolle kelver:
dølǝ kęlǝvǝr (Q093p Rosmeer)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
doompele (Q093p Rosmeer),
ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.
doompele (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer),
in het water steken:
ĕn hət wótər stɛ̄kən (Q093p Rosmeer),
ps. niet omgespeld.
èn hət wŏtər stɛkən (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dompelen [ZND 01 (1922)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
donderen:
dondere (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer),
dondərə (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer),
donnere (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer),
hommelen:
hoͅmələ (Q093p Rosmeer)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
donderkop:
doͅndərkoͅp (Q093p Rosmeer),
donderwolk:
donderwolk (Q093p Rosmeer)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|