25118 |
donderx |
donder:
dondər (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer),
doͅndər (Q093p Rosmeer)
|
donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
dōnkəl (Q093p Rosmeer)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
donkerbruine koe:
dǫŋkǝlbrøn [koe] (Q093p Rosmeer)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dood (Q093p Rosmeer)
|
dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)]
III-2-2
|
20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
doot (Q093p Rosmeer),
dóód (Q093p Rosmeer)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20197 |
doodkist |
doodskist:
znd 33, 38;
doodskis (Q093p Rosmeer)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
znd 33, 38;
doodskis (Q093p Rosmeer),
zerk:
zerk (Q093p Rosmeer)
|
Doodkist. [ZND 33 (1940)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
ceremoniekostuum:
Mannen.
ceremoniekostuum (Q093p Rosmeer),
doodskleed:
doodskleed (Q093p Rosmeer),
lang zwart kleed:
Vrouwen.
lang zwart kleed (Q093p Rosmeer),
nachthemd:
Sober versierd.
lang wit nachthemd (Q093p Rosmeer),
wit gesteven hemd met stropdas:
Mannen.
wit gesteven hemd met stropdas (Q093p Rosmeer)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|
17787 |
doof |
doof:
dôf (Q093p Rosmeer),
hɛ̄ əs zŭ dóəf as brōtmaĕs (Q093p Rosmeer)
|
doof [ZND 01 (1922)] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
19590 |
doofpot |
amerkot:
oͅmərkyt (Q093p Rosmeer),
amerpot:
oͅmərpoͅt (Q093p Rosmeer)
|
doofpot [N 05A (1964)] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)]
III-2-1
|