25170 |
fijne hagel |
manna:
mànà (Q093p Rosmeer)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18648 |
flaphoed |
flapper:
flapər (Q093p Rosmeer)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20838 |
flauw |
iemelijk:
jeemelek (Q093p Rosmeer)
|
meeps (flauw van smaak) [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
17989 |
flets |
flets:
flaĕts gəzég (Q093p Rosmeer)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
ook materiaal znd 23, 55
flikflooie (Q093p Rosmeer),
mouwstrijken:
ook materiaal znd 23, 55
mouewstrēkə (Q093p Rosmeer)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
[ontrondingsgebied -> fluim; *vlijm, flijm]
fleim (Q093p Rosmeer),
flēm (Q093p Rosmeer)
|
fluim [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fezelen:
Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.
fezelen (Q093p Rosmeer),
Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.
fiezele (Q093p Rosmeer),
fluisteren:
fleestere (Q093p Rosmeer),
stil kallen:
stijl kalle (Q093p Rosmeer)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
fluǝr (Q093p Rosmeer)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
fluwelen broek:
ən flūwɛ̄lə brŭk (Q093p Rosmeer)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
34119 |
forsgebouwde koe |
straffe koe:
strafǝ kø̜u̯ (Q093p Rosmeer)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|