21317 |
gehucht |
gehucht:
gehëch (Q093p Rosmeer),
gəhég (Q093p Rosmeer)
|
gehucht [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
21318 |
gejoel |
gejoel:
gejuel (Q093p Rosmeer)
|
gejoel [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
rode reutelstaart:
rooje rweuttelstat (Q093p Rosmeer),
rweutele = reutelen, naar de reutelende, onderbroken zang
rooje rwentelstat (Q093p Rosmeer)
|
gekraagde roodstaart
III-4-1
|
21274 |
geld |
centen:
ps. omgespeld volgens Frings.
sēͅntə (Q093p Rosmeer),
geld:
geld (Q093p Rosmeer),
hej es pa zene jas en muder her geld, pa zen kuw en pa zene hond (Q093p Rosmeer),
muder bej wê mut ich geld holen (Q093p Rosmeer),
been: ee is kort
ich been me geld kweet (Q093p Rosmeer),
ben: e toonloos
ich ben me gëeld kweet (Q093p Rosmeer),
ping:
ps. omgespeld volgens Frings.
penk (Q093p Rosmeer)
|
geld [ZND 44 (1946)] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
koejantje:
keuwjè(n)che (Q093p Rosmeer),
lett. koehoorntje
keuwjènsje (Q093p Rosmeer),
koemannetje:
koemendje (Q093p Rosmeer)
|
gele kwikstaart || kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)] || kwikstaart, gele —
III-4-1
|
24488 |
gele narcis |
paasbloem:
ao = lange o van tot
paosblom (Q093p Rosmeer)
|
wilde narcis [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
23206 |
geloof |
geloof:
gelôf (Q093p Rosmeer),
hē haĕt zə gəlōf vərleurə (Q093p Rosmeer),
uitz.
geloof (Q093p Rosmeer)
|
Geloof. [ZND 01 (1922)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
gelëeve (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer)
|
Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
19099 |
geluk |
geluk:
gelek (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer),
gelék (Q093p Rosmeer)
|
Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gemŏŏk (Q093p Rosmeer),
gemôk (Q093p Rosmeer)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|