22358 |
hoepel |
schiemel:
schiemel (Q093p Rosmeer),
sjièmel (Q093p Rosmeer)
|
Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
schiemelen:
schiemele (Q093p Rosmeer),
sjiemele (Q093p Rosmeer),
(Rosmeer)
schiemele (Q093p Rosmeer)
|
Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || Hoepelen. [ZND 01 (1922)] || ring aandrijven [SND (2006)]
III-3-2
|
18319 |
hoepelrok |
repenrok:
repəroͅk (Q093p Rosmeer)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
repen:
rē̜pǝ (Q093p Rosmeer)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|
18017 |
hoest |
hoest:
hues (Q093p Rosmeer)
|
hoest [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hoeste (Q093p Rosmeer)
|
zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|
33034 |
hoeveelheid halmen voor een halve schoof |
opper:
ǫpǝr (Q093p Rosmeer)
|
In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.]
I-4
|
18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hox šy (Q093p Rosmeer)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18258 |
hoge hoed |
buis:
bøͅys (Q093p Rosmeer)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
buis:
bøͅys (Q093p Rosmeer)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|