17570 |
hoofd |
kop:
kop (Q093p Rosmeer)
|
hoofd [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
18187 |
hoofddoek |
plag:
plach (Q093p Rosmeer),
plax (Q093p Rosmeer)
|
hoofddoek [ZND 01 (1922)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
begijnenkap:
bəgeͅnəkap (Q093p Rosmeer)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
hoofdpeluw:
heͅi̯tpjeͅdəl (Q093p Rosmeer),
kussen:
keͅsə (Q093p Rosmeer),
keͅsən (Q093p Rosmeer)
|
hoofdkussen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppijn (Q093p Rosmeer)
|
Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
voile (fr.):
vwal (Q093p Rosmeer)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
hoogteed (Q093p Rosmeer)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
23210 |
hoogdag |
hoogdag:
oa tussen o en a
doa zin vier hoogdoag (Q093p Rosmeer)
|
Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
23209 |
hoogtijd |
hoogtijd:
hoogteed (Q093p Rosmeer)
|
Hoogtijd. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
22164 |
hooi |
hooi:
hōi̯ (Q093p Rosmeer)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|