34367 |
houten stamper |
stamper:
stāmpǝr (Q093p Rosmeer)
|
Houten stamper om aardappelen voor de varkens mee tot puree te stampen. [N 18, 133; N 18, 134; S 20, add.; monogr.]
I-12
|
32083 |
houtlijm |
houtlijm:
hǭtlēm (Q093p Rosmeer)
|
In het algemeen de lijm waarmee houten delen met elkaar verbonden worden. Aanvankelijk moesten de ingrediënten van de houtlijm door de timmerman zelf worden vermengd en verwarmd. Later kwamen er soorten die met water aangemaakt konden worden. Als bestanddelen werden onder meer visafval en beenderen gebruikt. Houtlijm die verwarmd moest worden, werd in de vorm van platen en korrels verkocht. Zie ook afb. 150. [L 30, 26a; N 54, 1b-i; monogr.]
II-12
|
34595 |
houtrong |
mannetje:
mē̜nǝkǝ (Q093p Rosmeer),
schemelblok:
šēmǝlblǫk (Q093p Rosmeer)
|
Werd vooraan op de hoogkar geplaatst wanneer men hout wilde vervoeren. De houtrong bestaat uit een rongblok, twee rongstokken en een raam. De twee rongstokken bevinden zich aan weerszijden van het rongblok; het rechthoekig of trapeziumvormig raam staat in het midden op het rongblok. Dit raam beschermt het paard tegen de druk van de lading, terwijl de rongen de lading op haar plaats houden. Hoewel bij heel wat opgaven een betekenisaanduiding gegeven wordt, is het vaak onduidelijk of twijfelachtig wat er precies bedoeld wordt, omdat sommige woordtypen zowel als benaming voor "houtrong in zijn geheel" als voor "rongblok" en "raam" voorkomen. Toch is hier gekozen voor een vierdeling van het lemma: de opgaven waarbij geen betekenisindicatie gegeven werd, zijn vooraan geplaatst; de opgaven waarbij die indicatie er wel was, zijn naargelang de betekenis ondergebracht onder A. de houtrong in zijn geheel, B. het rongblok of C. het raam. [N 17, 7a-b + 40 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c]
I-13
|
24170 |
houtsnip |
bossnep:
bossnep (Q093p Rosmeer)
|
houtsnip
III-4-1
|
19476 |
houtspaander |
spik:
spekə (Q093p Rosmeer)
|
spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
splīntǝr (Q093p Rosmeer)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
meelworm:
meelworm (Q093p Rosmeer),
worm:
worm (Q093p Rosmeer)
|
houtworm [Lk 01 (1953)]
III-4-2
|
18962 |
huichelaar |
schijnheilige:
das ne cheenheilige (Q093p Rosmeer),
dat és éne shēnheilige (Q093p Rosmeer),
ai van maintenant
da ’s ’ne sjeenhailige (Q093p Rosmeer)
|
huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
koeienvel:
kēi̯vɛlǝr (Q093p Rosmeer),
vel:
fëəl (Q093p Rosmeer),
vēl (Q093p Rosmeer),
(mv)
vɛlǝr (Q093p Rosmeer)
|
[L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)]
I-11, III-1-1
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hø̄i̯f (Q093p Rosmeer)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|