e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleindochter kleindochter: kleindochter (Rotem) kleindochter [ZND 11 (1925)] III-2-2
kleine hoeveelheid eten beetje eten: beͅtjə itə (Rotem) Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3
kleine neus klein neusje: klëjn naiske (Rotem), stompneus: stompnaas (Rotem) een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1
kleingeld enkel geld: ai=avait  ainkel geltj (Rotem), kleingeld: kleigeldj (Rotem), kleigeltj (Rotem), klij geldj (Rotem), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿) - of gewoon letterlijk overnemen als een hoge komma?  kēͅi̯əgeͅlʔt (Rotem), ps. omgespeld volgens IPA.  kleͅi̯geͅlʔtʔ (Rotem) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1
kleinkinderen kleinkinder: kleiken’ər (Rotem) kleinkind [ZND 11 (1925)] III-2-2
kleinzoon kleinzoon: kleinzoen (Rotem) kleinzoon [ZND 11 (1925)] III-2-2
klep (van pet) klep: kleͅp (Rotem, ... ) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepbroek klepboks: klepboks (Rotem) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] III-1-3
klepel klingel: de klingel van de klok (Rotem) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kletsen saaielen: [of zuielen (saaielen), vgl. zeuteren (zudderen?), rk]  saaielt (Rotem), zauwelen: WNT: zauwelen, zavelen, zawwelen. 4. (Limb., de Meierij) Beuzelachtige, onbeduidende praat houden; bazelen, kletsen, wauwelen, zaniken, zeuren.  sauwələn (Rotem), zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zwetst (Rotem) praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1