33381 |
paardestal |
paardestal:
pē ̞rdǝ[stal] (L420p Rotem),
paardsstal:
pɛ̄ ̝rs[stal] (L420p Rotem)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
33389 |
paardestalzolder |
haverzolder:
āvǝr[zolder] (L420p Rotem)
|
De zolder boven de paardestal, soms vanuit de schuur te bereiken. Meestal werd er hooi in bewaard; soms sliep de knecht er. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "koestalzolder" (3.4.1). [N 5A, 73a; monogr.]
I-6
|
29636 |
paardetuig |
getuig:
gǝtȳx (L420p Rotem),
paardsgetuig:
pɛ̄rs˲gǝtȳ.x (L420p Rotem),
tuig:
tøu̯x (L420p Rotem)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
vaarknecht:
vār[knecht] (L420p Rotem)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
pacht:
pax (L420p Rotem),
tocht:
tǫxt (L420p Rotem)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
21689 |
pacht? |
huur:
ps. omgespeld volgens Frings.
r (L420p Rotem),
ps. omgespeld volgens IPA.
ər (L420p Rotem),
pacht:
ps. omgespeld volgens Frings.
peͅxt (L420p Rotem),
ps. omgespeld volgens IPA.
paxt (L420p Rotem)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21690 |
pachten |
pachten:
ps. omgespeld volgens Frings.
peͅxtə (L420p Rotem),
ps. omgespeld volgens IPA.
peͅxtə (L420p Rotem),
verpachten:
ps. omgespeld volgens IPA.
vərpeͅxtə (L420p Rotem)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
champiljoengs (L420p Rotem),
paddestoel:
padəstô.l (L420p Rotem),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
paddestool (L420p Rotem),
giftige --; gecombineerd met ZND 5 040
paddenstool (L420p Rotem),
paddestool (L420p Rotem)
|
paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
17874 |
pak slaag |
pak slaag:
ə pak slēͅg (L420p Rotem),
rammel:
raməl (L420p Rotem)
|
een pak slaag [ZND 06 (1924)] || hij zal strepen krijgen (een pak slaag) [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kostuum (L420p Rotem),
kəstøm -kə (L420p Rotem),
tenue (fr.):
tənøyj -kə (L420p Rotem)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|