e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
palmboompje palm: paum (Rotem), verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  palmen (Rotem), palmenboom: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  paumenboum (Rotem), palmenstruik: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  paumenstruk (Rotem) palmboompje [ZND 15 (1930)] || palmboompje (buxus) [ZND m] III-4-3
pan of ketel met het hete gietwater ketel: kītǝl (Rotem) In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20] II-1
panlatten daklatten: dāklatǝ (Rotem), panlatten: panlatǝ (Rotem) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannenkoek pannenkoek: panəkok (Rotem) Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenkoekenbeslag deeg: dei̯jx (Rotem) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3
pantoffel slof: slof (Rotem) pantoffel [ZND m] III-1-3
pap pap: pap (Rotem) Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
papier papier: papeer befoemelen (Rotem), papeer verfronsjelen (Rotem) papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)] III-3-1
paraplu paraplu: parepluj (Rotem), jongere generatie  pa.rəpløyj- parəpløykə (Rotem), oudere generatie  peͅrpløyj (Rotem) paraplu [N 23 (1964)] III-1-3
paren van de duiven paren: pā.rə (Rotem) Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)] III-3-2