e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

Gevonden: 3443
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deurtje in een poortvleugel klinketje: kleŋkǝtjǝ (Rotem), poortje: pø̜rtjǝ (Rotem) Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d] I-6
diarree aan de scheut zijn: ān dǝ šøu̯t se.ǝn (Rotem), scheut: šui̯t (Rotem) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] I-11
dief dief: dēf (Rotem), schelm: chelm (Rotem, ... ), schelm (Rotem) dief [ZND 23 (1937)], [ZND m] III-3-1
diep diep: dēp (Rotem) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
dier, beest beest: hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  biest (Rotem), ook in ZND 23, 009  biest (Rotem), dier: ook in ZND 23, 009  deer (Rotem) beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)] III-4-2
dij bil: bil (Rotem, ... ) dij [ZND m] || Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)] III-1-1
dikke boterham dikke boterham: dekə butram (Rotem) Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke snee brood paardssnede: pɛ̄rsnēͅj (Rotem) Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke want pij: pieje (Rotem) wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)] III-1-3
dikke wollen sjaal sjerp: sjerp (Rotem), wollen sjerp: woͅlə šeͅrəp (Rotem) das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)] III-1-3