e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

Gevonden: 3443
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dunne wollen kous wollen sok: woͅlə zoͅkə (Rotem) kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)] III-1-3
dunne zijden dameskous zijden hoos: sēijə ūəzə (Rotem) dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)] III-1-3
dunne zwarte rouwkous rouwhoos: rauw ūəzə (Rotem) kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)] III-1-3
durven dorren: dorren - dar - gedord  dorren (Rotem), durven: dërven - dërfde - gedërfd  dərven (Rotem) durven [ZND 25 (1937)] III-1-4
duur duur: dør (Rotem) duur (hoge kostprijs) [ZND m] III-3-1
duwen duwen: døjə (Rotem) duwen [RND] III-1-2
duwer van de aanaardhandploeg steun: stø̄n (Rotem) Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c] I-5
dwaallicht doollicht: [sic]  daollēcht (Rotem) Dwaallicht (vlammetje boven een moeras, Fr. feu follet). [ZND 05 (1924)] III-3-3
dwarsbalk van de hooihark kam: kamp (Rotem), kop: kǫp (Rotem) De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b] I-3
dwarsbalkjes, egscheien middenbalken: medǝbɛ.lǝk (Rotem) De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.] I-2