e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

Gevonden: 3443
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geduld patintie: eb toch e bitje passi-entie (Rotem) Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedwee braaf: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  braaf (Rotem), gedwee: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  è gedwie kaindj (Rotem), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  gedwie (Rotem), ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  auw dich gedwie (Rotem), gewillig: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  ei gewillig kijnjd (Rotem), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  gewillig (Rotem) Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelzucht geel verf: gēͅlveͅrf (Rotem), gielverf (Rotem), gêlvairf (Rotem) de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] || geelzucht [ZND 01u (1924)] III-1-2
geen ... waard geen cent waard: geine cent wieërt (Rotem), geen sikkepit waard: gijne sikkepit weirt (Rotem), gijne sikkepit wièrd (Rotem) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
geer baan: bān (Rotem), geer: gīr (Rotem) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7
geerakker kortvoren: kǫrt˲vōǝrǝ (Rotem) Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.] I-1
geeuwen gapen: gapen (Rotem, ... ) geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)] III-1-2
geeuwhonger geeuwhonger: gīoeŋər (Rotem), gīəoͅŋər (Rotem) geeuwhonger [ZND 01 (1922)] III-2-3
gegraven waterloop graaf: grāf (Rotem), sloot: sloǝt (Rotem) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
gehakt gehakt: gəakt (Rotem), gehakt vlees: gehakt vleis (Rotem), gemalen vlees: gemale vlijsch (Rotem) Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] || gehakt vlees [ZND 35 (1941)] III-2-3