e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

Gevonden: 3443
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gist gist: geͅs (Rotem), gęs (Rotem) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)] II-1, III-2-3
gladde ijzerdraad ursusdraad: ursusdraad (Rotem) Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.] I-8
glazig verglaasd: verglaasde (Rotem), verglaazden (Rotem) aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] III-2-3
gleiswerk aardewerk: ī̄rtwęrǝk (Rotem), ārdǝwęrǝk (Rotem  [(jonger dan ɛ̄rtwęrǝk)]  ), ārtwęrk (Rotem), ɛ̄rtwęrǝk (Rotem) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
glijbaan sleurbaan: /  sleerbaan (Rotem) / [SND (2006)] III-3-2
glijden rutschen (du.): Minder gebruikt  rutṣən (Rotem), sleuren: sleuren (Rotem), sloe:ərə (Rotem), slø͂ͅrə (Rotem, ... ) hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)] III-1-2
glimlachen glimlachen: glimlachen (Rotem), ie glimlachden ins (Rotem), lachen: lachen (Rotem) hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)] III-1-4
glimworm goudworm: ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299  goudwoͅrm (Rotem), kelderslak: kelderslek (Rotem, ... ) glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18G (1935)] III-4-2
goed liggen goed: gōǝt (Rotem), goed liggen: goed liggen (Rotem) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11
goed luisteren goed luisteren: good loesteren (Rotem) goed luisteren [ZND 30 (1939)] III-1-1