e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

Gevonden: 3443
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haast haast: heust (Rotem) Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] III-1-4
haastig haastig: eu is heure fr.  heustig (Rotem) haastig [ZND 26 (1937)] III-1-4
hagelsteen, hagelkorrel hagelsteen: āgəlsteͅijn (Rotem) hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)] III-4-4
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) hagelsteen: agelstein (Rotem) hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)] III-4-4
hak hak: ak (Rotem, ... ), hak (Rotem, ... ), klein hakje: klęi̯n ɛkskǝ (Rotem), krebber: krɛbǝr (Rotem) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10
hak van een schoen hak: ak (Rotem, ... ), den hak (Rotem), hak (Rotem) hak van de schoen (achterlap) [ZND 01u (1924)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] III-1-3
hak van het blad van de zeis hak: ak (Rotem), vars: veęs (Rotem), voet: vo.ǝt (Rotem) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
hakbak kapbred: kapbrēt (Rotem) De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114] II-1
haken crocheren (<fr.): ze kan crocheeren (Rotem, ... ) Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] III-1-3
haksel haksel: hɛksǝl (Rotem), ɛksǝl (Rotem) Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.] I-4