21607 |
halve stuiver |
twee en een halve cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
twinənau̯və seͅnt (L420p Rotem)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21606 |
halve-centstuk |
halve cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
au̯və seͅnt (L420p Rotem),
hau̯və seͅnt (L420p Rotem),
ps. omgespeld volgens IPA.
nən a͂u̯və seͅnt (L420p Rotem)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20820 |
ham, hesp |
schonk:
šo.ŋk (L420p Rotem),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1, a-m
šoenk (L420p Rotem)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
ant (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
hand [ZND m] || ik heb een splinter in mijn hand [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
33305 |
handcultivator |
extirpator:
ɛkspātǝr (L420p Rotem)
|
Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.]
I-5
|
32785 |
handeg |
[eg]:
[eg] (L420p Rotem)
|
De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.]
I-2
|
21519 |
handgeld |
handgeld:
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿) - of gewoon letterlijk overnemen als een hoge komma?
(h)antgeͅlʔt (L420p Rotem),
ps. omgespeld volgens IPA.
antxeͅlʔtʔ (L420p Rotem)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34566 |
handkar |
handkar:
hantkar (L420p Rotem)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
18256 |
handschoen |
haas:
a.ušə (L420p Rotem),
aus (L420p Rotem),
auš - ə pār̄ aušə (L420p Rotem),
e paar achen (L420p Rotem),
ei paar hasjen (L420p Rotem),
einen hasj (L420p Rotem),
’n ach (L420p Rotem),
vingerhaas:
vingerhausje (L420p Rotem)
|
een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen - een paar handschoenen [ZND 01u (1924)] || handschoen - handschoenen [ZND m] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19901 |
handvat |
handhaaf:
ha.ntøf (L420p Rotem)
|
Achterste deel van elke der twee kruiwagenberries, waar uitsparingen in het hout een betere greep op de berries mogelijk maken. [JG 1a; JG 1b; monogr.]
I-13
|