33437 |
hooizolder, koestalzolder, schelf |
hooiberm:
hø̜.i̯bɛ.rǝm (L420p Rotem
[(ook boven de stal)]
),
hooizolder:
hø̜.i̯zǫldǝr (L420p Rotem),
op de stal:
op ǝ sta.l (L420p Rotem),
schelf(t):
šɛlǝf (L420p Rotem),
šɛlǝft (L420p Rotem),
strozolder:
strȳzǫldǝr (L420p Rotem
[(boven de koestal)]
)
|
De boven de koestal gelegen zolder, waar meestal hooi bewaard wordt. Het komt voor dat deze zolder deel uitmaakt van de schuur of alleen vanuit de schuur bereikbaar is. Vandaar benamingen die eigenlijk horen bij een zolder in de schuur. De zoldering boven de koeien is vaak een schelf en bestaat uit een of twee lagen rondhout, los op de gebintbalken gelegd, die worden afgedekt met takkenbossen of horden en soms nog dichtgesmeerd met stro en leem. Bij grotere bedrijven is deze zoldering ook wel gemetseld in kleine bogen. De koestalzolder heeft dan wel voordeel van de warmte van de koeien, maar geen nadeel van de opstijgende damp. Een dergelijke schelf wordt gebruikt om hooi op te bergen, vaak ook stro en een enkele keer ook (ongedorst) graan. Een schelf kan op verschillende plaatsen in bedrijfsgebouwen voorkomen. Opgemerkt zij, dat schelf(t) in Q 90, 174, 177, 178 en 179 de benaming is voor "afdak, karschop, wagenloods". Uit het feit dat voor die plaatsen schelf(t) ook voor hooiberging werd opgegeven, mag men afleiden dat het hooi daar in de "schuil" of onder een daarop gelijkend afdak werd bewaard. De benamingen voor de zolder in het algemeen en voor de graanzolder worden behandeld in de aflevering over het boerenhuis (I.7). De benaming hooizolder moet beschouwd worden als een recent neologisme, zeker in Belgisch Limburg. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 16. [N 5A, 55; N 4A, 13d en 13e; N 5, 84, 85, 90 en 91; JG 1a, 1b en 2c; A 7, 32; A 16, 5a; L 42, 24; L 47, 8a; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; Gwn 4, 9; Wi 17; monogr.; add. uit N 5A, 58b; A 44, 21h; L B2, 292]
I-6
|
32925 |
hoop, tussen heukeling en opper |
weeropper:
węrǫpǝr (L420p Rotem)
|
De middelgrote hoop, doorgaans één meter hoog, waarop het bijna droge hooi wordt gezet, voordat het tot grote hopen worden bijeengewerkt. [N 14, 108; A 16, 3; A 42, 20d]
I-3
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hurn (L420p Rotem),
hyørǝ (L420p Rotem),
ȳrǝs (L420p Rotem)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
32926 |
hopen spreiden |
spreiden:
[spreiden] (L420p Rotem)
|
Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109]
I-3
|
19675 |
hor |
vliegendraad:
vliegendraad (L420p Rotem)
|
een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
25411 |
horens verwijderen |
uittrekken:
uittrekken (L420p Rotem)
|
Als de kop tot aan de horens afgehuid is, worden ze met een (hak)mes of een zaag bij de inplant verwijderd. In vele gevallen worden de horens met een bijl erafgeslagen. De woordtypen "blijven" en "ze aan het vel laten" duiden erop dat de horens a.h.w. aan de huid blijven vastzitten. [N 28, 42; monogr.]
II-1
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
knevel:
knēvǝl (L420p Rotem),
poorthout:
pǫrtau̯t (L420p Rotem),
sluitbalk:
slūǝt˱balǝk (L420p Rotem)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
ein gauwe horloege (L420p Rotem),
orlūəžə (L420p Rotem),
’ne gouje horlosie (L420p Rotem)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || horloge [ZND m]
III-1-3
|
21459 |
houden van |
gaarne zien:
imand g ān zīn (L420p Rotem),
houden van:
au niet ou
van eemen auwen (L420p Rotem)
|
Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
vetweider:
vɛtwē̜i̯jǝr (L420p Rotem),
vɛwɛi̯jǝr (L420p Rotem)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|