17997 |
huiveren |
bibberen:
bibberen (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
rijderen:
ri-je-ren (L420p Rotem),
ri-je-ren van kau of chrik (L420p Rotem)
|
Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
zich op zijn hukken zetten:
ēͅ zat sich op zən ūkə (L420p Rotem)
|
hij hurkte neer [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
19932 |
huur |
huur:
ø̄r (L420p Rotem)
|
huur [ZND m]
III-2-1
|
19886 |
huurhuis |
gehuurd huis:
geheurd hoes (L420p Rotem),
geheurd hoous (L420p Rotem)
|
huurhuis [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
godspenning, enz.:
mepeͅnə[i}ŋ (L420p Rotem),
meepenning:
meepenning (L420p Rotem)
|
Hoe noemt men de huurpenning (geldstuk door boeren aan dienstpersoneel gegeven bij t huren)? [ZND 16 (1934)] || Wordt er aan de nieuwe dienstboden een handgeld gegeven? Hoe heet dit? meepenning [ZND 01u (1924)]
III-3-1
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
kwaad zijn:
moeder zal kaod zijn (L420p Rotem),
schelden:
moeder zal schellen (L420p Rotem)
|
moeder zal kijven ! (in het oosten komt nog een oud woord tagge voor) [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
19089 |
iemand uitschelden |
schelden:
op eemes schelje (L420p Rotem),
op eine cheljen (L420p Rotem),
uitpoetsen:
eine oetpoetsen (L420p Rotem),
uitschelden:
eemes ooetschelje (L420p Rotem)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
ter lijk bidden:
znd 32, 71;
ter liek bê-jen (L420p Rotem)
|
de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
21563 |
ijken |
ijken:
de gewichten ijken (L420p Rotem)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22756 |
ijsbaan |
sleurbaan:
slø͂ͅrbān (L420p Rotem)
|
Een slierbaan (glijbaan op het ijs). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|