29111 |
keren |
draaien:
dręjǝ (L420p Rotem)
|
Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
II-7
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
də keͅrkəf (L420p Rotem),
m
enne kirkef (L420p Rotem),
kirkif (L420p Rotem),
m of o; geslacht volgens de of het
də of hət keͅrkəf (L420p Rotem),
o
ə kirkif (L420p Rotem)
|
Kerkhof. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
23298 |
kerkklok |
klok:
de klingel van de klok (L420p Rotem)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
22803 |
kermis |
foor:
mərgən ist fuər (L420p Rotem),
kermis:
kɛrəməs (L420p Rotem),
mərgən ist kēͅrməs (L420p Rotem)
|
kermis [RND] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
34077 |
kern |
jonge hoorn:
juŋǝn hø̄rǝn (L420p Rotem)
|
Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15]
I-11
|
20703 |
kersenpannenkoek |
kersenkoek:
kisəkok (L420p Rotem)
|
Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23242 |
kerstmis |
kerstmis:
kieesemis (L420p Rotem),
kīərsməs (L420p Rotem)
|
Hoe vertaalt men in uw dialect: Kerstmis? [ZND 20 (1936)] || Kerstmis. [ZND m]
III-3-3
|
21225 |
ketser |
ketser:
die hard loopt
kɛtsər (L420p Rotem),
iemand die veel met meisjes uitgaat =
ketser (L420p Rotem)
|
kent uw dialect een zelfstandig naamwoord ketser, kasjer, wat betekent het ? [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
19545 |
ketsgereedschap |
helsgetuig:
hɛls˃gətø͂ͅi̯x (L420p Rotem)
|
slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (L420p Rotem)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|