34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieband:
knejbant (L420p Rotem),
knii̯bant (L420p Rotem)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
17678 |
knieholte |
hees:
iesen (L420p Rotem)
|
hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
kniezen:
he is altied aan t kneze (L420p Rotem),
(sic)
iè is altied aan t knieze (L420p Rotem),
mopperen:
moeperen (L420p Rotem),
murmereren:
mumereeren (L420p Rotem),
vregelen:
hieë is altijd aan t vrijelen (L420p Rotem)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
knijpen:
kniipen (L420p Rotem),
pitsen:
pitche (L420p Rotem),
pitchen (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
huif:
huuf (L420p Rotem),
spy(3)̄lə mət ə y(3)̄və (L420p Rotem),
uuf (L420p Rotem)
|
Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
met de huiven spelen:
spy(3)̄lə mət ə y(3)̄və (L420p Rotem),
met de marbels spelen:
spy(3)̄lə mət ə marbəls (L420p Rotem)
|
Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
een oogje knikken:
ein uigske knikken (L420p Rotem),
een oogje knippen:
ie knibden n uigske (L420p Rotem),
oogje knippen:
uigske knippe (L420p Rotem)
|
knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
beknoeien:
beknoeien (L420p Rotem)
|
bevuilen [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
21001 |
knoflook |
unne:
unnen (L420p Rotem)
|
look [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33246 |
knollen uittrekken |
kruiden:
krű̄i̯ǝ (L420p Rotem),
rooien:
rōi̯ǝ (L420p Rotem)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|