e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kol kol: kǫl (Rotem), ster: stęr (Rotem) Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b] I-11
kolengruis gruis: grus (Rotem), gruus (Rotem) gruis van kolen [ZND 35 (1941)] III-2-1
kolonel kolonel: eine kolonel (Rotem) Kolonel. [ZND 36 (1941)] III-3-1
kom komp: komp (Rotem, ... ), koͅmp (Rotem, ... ), kump (Rotem, ... ) een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-2-1
komen komen: kumə (Rotem) komen [RND] III-1-2
komkommer komkommer: koemkoemmer (Rotem) [ZND 41 (1943)] I-7
konijn konijn: knī.n (Rotem), ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130  knin (Rotem), pl.  kəneͅin (Rotem) konijn [ZND 01 (1922)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)] III-2-1
konijnenjong jong: joŋə (Rotem), konijntje: knenkəs (Rotem) konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)] III-2-1
koning haspel: aspǝl (Rotem), koning: keuning (Rotem), ki-euning (Rotem), kuuning (Rotem), ky(3)̄[ə}niŋ (Rotem), ky.niŋ (Rotem) De koning is een verticale as met bovenop een kroonwiel. Via die constructie zet een rondlopend paard de karnmolen in beweging. Zie ook wld II.3 v.a. blz. 163. [N 12, 56] || koning [RND], [ZND 28 (1938)], [ZND m] I-11, III-3-1
koningin koningin: kø̄neŋen (Rotem) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6