34109 |
kol |
kol:
kǫl (L420p Rotem),
ster:
stęr (L420p Rotem)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
19636 |
kolengruis |
gruis:
grus (L420p Rotem),
gruus (L420p Rotem)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
eine kolonel (L420p Rotem)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
19615 |
kom |
komp:
komp (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
koͅmp (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
kump (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kumə (L420p Rotem)
|
komen [RND]
III-1-2
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
koemkoemmer (L420p Rotem)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
20005 |
konijn |
konijn:
knī.n (L420p Rotem),
ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130
knin (L420p Rotem),
pl.
kəneͅin (L420p Rotem)
|
konijn [ZND 01 (1922)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
20133 |
konijnenjong |
jong:
joŋə (L420p Rotem),
konijntje:
knenkəs (L420p Rotem)
|
konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
haspel:
aspǝl (L420p Rotem),
koning:
keuning (L420p Rotem),
ki-euning (L420p Rotem),
kuuning (L420p Rotem),
ky(3)̄[ə}niŋ (L420p Rotem),
ky.niŋ (L420p Rotem)
|
De koning is een verticale as met bovenop een kroonwiel. Via die constructie zet een rondlopend paard de karnmolen in beweging. Zie ook wld II.3 v.a. blz. 163. [N 12, 56] || koning [RND], [ZND 28 (1938)], [ZND m]
I-11, III-3-1
|
28400 |
koningin |
koningin:
kø̄neŋen (L420p Rotem)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|