32536 |
korf |
korf:
kø̜rǝf (L420p Rotem),
korfje:
kø̜rǝfkǝ (L420p Rotem)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernoelje:
konkerneuil (L420p Rotem),
konkernol:
koenkernol (L420p Rotem)
|
kornoelje [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
21500 |
korporaal |
korporaal:
cf Fr. an
kopranl (L420p Rotem)
|
korporaal [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
koͅrsät (L420p Rotem),
kərseͅt (L420p Rotem)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20617 |
korst |
korstje:
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
kūi̯stjə (L420p Rotem)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
18361 |
kort onderrokje |
halve rok:
auve(n)əroͅk (L420p Rotem)
|
onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18330 |
kort schortlint |
lint:
len`ər (L420p Rotem)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
deͅmpix (L420p Rotem),
dɛmpix (L420p Rotem)
|
dempig [ZND m] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
eine korte boks (L420p Rotem),
korte boks (L420p Rotem),
koͅrtə boks (L420p Rotem),
’n korte boeks (L420p Rotem)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] || korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
get:
gaitten (L420p Rotem),
halve bot:
āuf boͅtə (L420p Rotem),
korte bot:
korte botte (L420p Rotem)
|
laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|