21473 |
lid van een vereniging |
lid:
ei lid van ’n vereeniging (L420p Rotem)
|
Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
22750 |
lied, liedje |
liedje:
lê.sjə (L420p Rotem),
lê.tsjə (L420p Rotem),
altijd verkleinwoord
leedje (L420p Rotem),
dim.
lēṭə (L420p Rotem)
|
Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || liedje [RND] || Liedje. [ZND m]
III-3-2
|
19106 |
lief (bv.) |
lief:
ook materiaal znd 4, 14
leef (L420p Rotem)
|
lief [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
leegen (L420p Rotem)
|
liegen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
lees (L420p Rotem),
velletje:
vɛlkǝ (L420p Rotem)
|
de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12, III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lievevrouwehennetje:
ook in ZND 16, 006
levevrouwenhendje (L420p Rotem)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
lignen (L420p Rotem),
liken (L420p Rotem)
|
liggen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakvenster:
dākvenstǝr (L420p Rotem),
dāǝk˲venstǝr (L420p Rotem)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
26438 |
ligger |
ligger:
leqǝr (L420p Rotem)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
(de) koning laten kijken:
dǝ kȳneŋk lǭtǝ kei̯kǝ (L420p Rotem),
de koning laten zien:
(de koe) ly.ǝt ǝ ky.ǝneŋ ze.ǝn (L420p Rotem)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|