e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meerderjarig mondig: znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  munjich (Rotem, ... ) meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)] III-2-2
meester meester: mɛ.istər (Rotem) (school)meester [RND] III-3-1
meid, dienstmeid maagd: māxt (Rotem), meid: mɛi̯t (Rotem) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meikever meikeverd: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  meikeeëvert (Rotem) meikever [ZND 01 (1922)] III-4-2
meisje kind: ki͂nt (Rotem), maagdje: mêchtje (Rotem) klein meisje [ZND 11 (1925)] || meisje [ZND 11 (1925)] III-2-2
meisjesmuts met afhangende strook capeline (fr.): kaopəlen (Rotem), kapmuts: kapməts (Rotem) meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)] III-1-3
meisjespantalon met kanten pijpen meisjesboks: mäšəsboks (Rotem) meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)] III-1-3
mekkeren bleken: blɛ̄kǝ (Rotem), bleten: blē̜tǝ (Rotem) Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.] I-12
melganzenvoet malom: witte ganzevoet  malom (Rotem) melganzevoet III-4-3
melganzevoet schietsmeel: šø̜tšmē̜ltj (Rotem) Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.] I-5