21654 |
niet gunnen |
niet toewijzen:
ps. omgespeld volgens Frings. De w heb ik geïnterpreteerd als een gewone w en niet als een diftong (?) omdat die niet superscript staat.
nēt tuwgeͅwizə (L420p Rotem),
niet verkopen:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.
ze wordt niet verkocht (L420p Rotem)
|
ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
noejaor (L420p Rotem)
|
Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)]
III-3-2
|
18020 |
niezen |
niesten:
nēstə (L420p Rotem)
|
niezen [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
nagelreen:
nāgəlrenə (L420p Rotem)
|
ik heb twee nijdnagels (bijwas langs de vingernagel; Fr. envie) [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
21643 |
nikkelgeld |
rood geld:
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿) - of gewoon letterlijk overnemen als een hoge komma?
rut geͅlʔt (L420p Rotem)
|
nikkelen of witmetalen geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20752 |
niknak |
niknakje:
neknɛkskəs (L420p Rotem)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
det is niks wièrd (L420p Rotem)
|
Dat is niets waard. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
kuikje in het ei:
kø̄u̯kskǝ en ǝt ē̜i̯ (L420p Rotem)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
30213 |
nok |
vorst:
vēs (L420p Rotem)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
21651 |
notariskosten |
schrijfgeld:
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿) - of gewoon letterlijk overnemen als een hoge komma?
šreəfgeͅltʔt (L420p Rotem),
ps. omgespeld volgens IPA.
šreͅi̯fxeͅlʔtʔ (L420p Rotem)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|