20415 |
peettante |
paat:
paat (L420p Rotem),
pāt (L420p Rotem)
|
meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20812 |
pekel |
pekel:
pēkǝl (L420p Rotem)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.]
II-1
|
25454 |
pekelkuip |
tob:
tǫb (L420p Rotem)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
34116 |
penis van de stier |
schacht:
šaxt (L420p Rotem)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
33717 |
penwortel van een den |
wortel:
wǫrtǝl (L420p Rotem)
|
De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b]
I-8
|
17911 |
persen |
arbeiden:
arbeiden (L420p Rotem),
pozen hebben:
pozen hebben (L420p Rotem)
|
Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47]
I-11
|
33566 |
perzik |
pche (fr.):
pēs (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
[ZND 05 (1924)]perzik [ZND 05 (1924)]
I-7
|
24856 |
perzikkruid |
reuts:
rø̜ts (L420p Rotem)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
18634 |
pet met brede klep |
studentenpats:
sty(3)̄deͅntəpatš (L420p Rotem)
|
pet met brede klep [loerklak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18627 |
pet met opstaand bovenstuk |
kepie:
kapéi (L420p Rotem),
kepíé (L420p Rotem),
kēpi (L420p Rotem),
officierspats:
oͅfəsērspatš (L420p Rotem)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|