18658 |
valhoedje |
kindermutsje:
ken`ərmøͅtskə (L420p Rotem)
|
hoedje, beschuttend ~ voor kinderen die pas lopen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17822 |
vallen |
vallen:
valə (L420p Rotem),
[~an]
vallen (L420p Rotem)
|
vallen [ZND m]
III-1-2
|
34497 |
van de leg afraken |
uitgelegd (volt. deelw.):
ǫu̯txǝlaxt (L420p Rotem)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
20474 |
van hoge afkomst |
van grote komaf:
van groete koemaaf (L420p Rotem),
van hoge afkomst:
van oeg aafkumst (L420p Rotem)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
19236 |
van katoen geven |
buzze geven, kemp,:
`m moeten smieren (L420p Rotem),
de dolle pees geven (L420p Rotem),
gas gɛəvən (L420p Rotem),
in peperen (L420p Rotem),
katoen geven (L420p Rotem),
kətuən gɛəvən (L420p Rotem),
kɛmp gɛəvən (L420p Rotem),
volle bak geven (L420p Rotem)
|
welke uitdrukkingen kent uw dialect om te zeggen dat we er kracht of drift moeten achter zetten om klaar te komen; sommige dialecten zeggen b.v. we zullen moeten katoen geven (of: hem katoen geven, of: van katoen geven), lament geven [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
ry.zǝlǝ (L420p Rotem),
rȳzǝlǝ (L420p Rotem),
røi̯zǝlǝ (L420p Rotem),
røu̯zǝlǝ (L420p Rotem)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
26250 |
vang |
praam:
prām (L420p Rotem)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
17824 |
vangen |
vangen:
vangen (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34088 |
vangplooi |
vang:
vaŋ (L420p Rotem)
|
Huidplooi tussen lies en uier. [N 3A, 115]
I-11
|
18808 |
vanzelfsprekend |
natuurlijk:
det is nateurlik (L420p Rotem)
|
Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|