| 20646 |
varkensvet |
gesmolten vet:
gəsmo.ljtjə veͅt (L420p Rotem)
|
gesmolten vet [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 33396 |
varkenswei |
buitenkot:
būtǝkot (L420p Rotem),
loopplaats:
lǫu̯pplāts (L420p Rotem)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
| 25385 |
vaste bloedmassa |
gestold bloed:
gǝstolt blōt (L420p Rotem)
|
In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.]
II-1
|
| 18427 |
vaste boord |
kraag:
kraag (L420p Rotem),
krāx (L420p Rotem)
|
kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 34272 |
vaste uitwerpselen |
keutelen:
kyu̯.tǝlǝ (L420p Rotem),
schaapskeutelen:
sxɛmpskø̄tǝlǝn (L420p Rotem),
stront:
stro.nt (L420p Rotem)
|
In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
| 25395 |
vaste varkenshuid |
zwaars:
zwārs (L420p Rotem)
|
De huid die op het varken vast bleef zitten. Woordtypen als "zwaard(s)", "zwaars", "zwoord", "zwoors" komen in de betekenis "harde rand van een snede spek" ook nog voor in een ander verband in het woordenboek. [N 28, 30; monogr.]
II-1
|
| 33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krø̜p (L420p Rotem),
trog:
trūx (L420p Rotem),
trūǝx (L420p Rotem)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
| 22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vastəloͅ.vənṭ (L420p Rotem),
en zoals in het Frans
vastelenvənd (L420p Rotem)
|
t Is Vastenavond. [ZND 08 (1925)] || vastenavond [RND]
III-3-2
|
| 26650 |
vat |
vat:
vā.t (L420p Rotem
[(18 kg)]
)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|
| 32342 |
vat, ton |
vat:
vāt (L420p Rotem)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|