20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
weisvrouw (L420p Rotem),
wiesvrouw (L420p Rotem)
|
vroedvrouw [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
de vreugmais (L420p Rotem),
də vrø.mɛs (L420p Rotem)
|
Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.uw (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
vrouw (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
vroͅuw (L420p Rotem),
vrouwmens:
vrouməs (L420p Rotem)
|
vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 11 (1925)]
III-3-1
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
geitje:
gē̜i̯tjǝ (L420p Rotem),
germpje:
germkǝ (L420p Rotem)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vi̯ɛzǝ[kalf] (L420p Rotem)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
rind:
rɛi̯nt (L420p Rotem),
vaars:
vē̜s (L420p Rotem)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
hen:
hen (L420p Rotem),
pulletje:
pø̜lkǝ (L420p Rotem)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
germ (L420p Rotem)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
vaars:
vē̜s (L420p Rotem)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (L420p Rotem),
gęrǝm (L420p Rotem),
schaap:
šǭp (L420p Rotem)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|