24907 |
woensdagx |
goensdag:
gonsdəx (L420p Rotem)
|
woensdag [ZND 10 (1925)]
III-4-4
|
30198 |
wolfseinde |
schild:
šelt (L420p Rotem)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
los gebit:
lǫs ˲gǝbīę.t (L420p Rotem),
stang:
staŋ (L420p Rotem)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
mutsje:
møͅtskə (L420p Rotem),
pots:
putš (L420p Rotem)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18132 |
wonde |
wonde:
dei wondj zal zwiere (L420p Rotem),
die woenj zal īētere (L420p Rotem),
die wonj zal aitteren (L420p Rotem),
die wonj zal zwiëren (L420p Rotem),
wonj (L420p Rotem)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
19835 |
wonen |
wonen:
wūnən (L420p Rotem)
|
wonen [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
21267 |
woord |
woord:
ei woeoord, ei weurdje, det zeen choen weurd (L420p Rotem),
wūərt (L420p Rotem)
|
Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [ZND m]
III-3-1
|
34202 |
wormbulten |
aambetelen:
ambē̜i̯tǝlǝ (L420p Rotem),
stalknopen:
(enk)
staǝlkna.u̯p (L420p Rotem)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
20853 |
worst |
worst:
woost (L420p Rotem),
wūst (L420p Rotem)
|
worst [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
25450 |
worst maken |
worst(en) maken:
worst mākǝn (L420p Rotem)
|
De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.]
II-1
|