25451 |
worstvlees en -vet kleinmaken |
malen:
mālǝn (L420p Rotem)
|
Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.]
II-1
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (L420p Rotem)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
20733 |
wortelenvlaai |
moerenvlaai:
morəvlāj (L420p Rotem)
|
Vla met vulling van wortelen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
wortel:
wortel (L420p Rotem),
wortelen (mv):
wǫrtǝlǝ (L420p Rotem)
|
[N 27, 9c]
I-8
|
33720 |
wortels rooien |
trekken:
trękǝ (L420p Rotem)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
33563 |
worteltje |
poten:
putə (L420p Rotem),
stompen:
støͅmp (L420p Rotem)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] || Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17679 |
wreef |
wreef:
vrief (L420p Rotem)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrīven (L420p Rotem)
|
wrijven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vrɛngen (L420p Rotem)
|
wringen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
vrø̄tǝlǝ (L420p Rotem)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.]
I-12
|