21594 |
borg blijven |
borg blijven:
būrg blijven vouər eemis (L420p Rotem),
bèrg blieven veur einen (L420p Rotem),
bèrg blieven vier einen (L420p Rotem)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
19563 |
borrelglaasje |
borrel:
boͅrəl (L420p Rotem),
drupje:
drøͅpkə (L420p Rotem)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrst (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9, II-3
|
17765 |
borstkas |
borst:
ich heb ein kou op de borst (L420p Rotem),
ich hèb n kau op m`n borst (L420p Rotem)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrstnęt (L420p Rotem)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
bǫrstrēm (L420p Rotem),
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (L420p Rotem)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
18400 |
borstrok |
lijf:
lewf (L420p Rotem),
lijfje:
leifkə (L420p Rotem)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
lijfje:
leifkə (L420p Rotem),
stoep:
stup (L420p Rotem)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
lijfje:
leifkə (L420p Rotem),
onderlijf:
ungərlewf (L420p Rotem)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
borstspang:
boͅrstspang (L420p Rotem),
spang:
spang (L420p Rotem)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|