20807 |
braadworst |
braadworst:
braōdwoest (L420p Rotem),
brendwoost (L420p Rotem)
|
worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (L420p Rotem),
brāf (L420p Rotem),
gedwee:
gedwie (L420p Rotem)
|
braaf (wijs) [ZND 04 (1924)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
braak (L420p Rotem),
braakland:
braakland (L420p Rotem),
vogelzang:
vō.gǝlza.ŋk (L420p Rotem),
vūgǝlzaŋk (L420p Rotem)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braak:
brǭk (L420p Rotem)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
31545 |
braam |
bramen:
briǝmǝ (L420p Rotem),
brēǝmǝ (L420p Rotem)
|
Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.]
I-5
|
24501 |
braambes |
braamberen:
brô.mbīərə (L420p Rotem),
zie ook ZND01 a-m (geen verzamelfiches)
brōͅmbīrə (L420p Rotem)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
braamberen:
bro.mbīǝ.rǝ(n) (L420p Rotem),
brāmbiɛrǝ (L420p Rotem)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
braamstruik:
briemstroek (L420p Rotem)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
vleisch broeien (L420p Rotem),
vlijsch brioojen (L420p Rotem)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
kalven:
[schertsend]
kaauwen (L420p Rotem),
kalveren maken:
[schertsend]
kauver maken (L420p Rotem),
kotsen:
[gemeen]
kotsen (L420p Rotem),
[plat]
koetsen (L420p Rotem),
kotsen (L420p Rotem),
overgeven:
[gewoon]
uuevergieëven (L420p Rotem),
øvergeͅven (L420p Rotem),
spijen:
[gewoon]
spiejen (L420p Rotem),
[plat]
spiiën (L420p Rotem),
zeiltjes halen:
Nog m.b.t. iemand die moet overgeven: moet ich gijn zeilkes hoelen.
moet ich gijn zeilkes hoelen (L420p Rotem)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|